Bestaat er nog zoiets als een onschuldige Jood?



Over morele asymmetrie, diaspora-solidariteit en de prijs van zwijgen

Terwijl Gaza in puin ligt en de wereld toekijkt, blijft een ongemakkelijke vraag hangen in de lucht: wie draagt verantwoordelijkheid voor het geweld dat zich onder de vlag van Israël voltrekt? De Israëlische regering? De militaire commandanten? Of ook de Joodse diaspora, die in veel Westerse landen een diepe culturele, religieuze en politieke band met Israël onderhoudt?

Het is een vraag die zelden hardop gesteld wordt. Want waar Hamas zonder nuance wordt weggezet als een terroristische organisatie, zonder onderscheid tussen haar politieke en militaire tak, wordt van critici van Israël verwacht dat ze hun woorden zorgvuldig omwikkelen met disclaimers, gevoeligheden en historische context. Die asymmetrie is geen toeval. Ze is het resultaat van decennia van framing, lobby en ideologische conditionering.

De Joodse diaspora is geen neutrale toeschouwer. In landen als de Verenigde Staten, Frankrijk, Canada en Nederland zijn Joodse organisaties actief betrokken bij lobbywerk, fondsenwerving en politieke beïnvloeding ten gunste van Israëlisch beleid. Wanneer dat beleid neerkomt op bombardementen op ziekenhuizen, het afsluiten van water en elektriciteit, en het collectief straffen van een hele bevolking, dan is elke vorm van steun, actief of stilzwijgend, een politieke keuze.

Wie Israël steunt zonder voorwaarden, steunt ook de bezetting. Wie zwijgt over Gaza, zwijgt over apartheid. En wie zich beroept op historische trauma’s om hedendaags geweld te rechtvaardigen, maakt van slachtofferschap een wapen.

Hamas wordt zelden benaderd als een politieke actor die ook scholen, ziekenhuizen en verkiezingen organiseert. Die complexiteit wordt weggefilterd om het narratief van “terrorisme versus democratie” overeind te houden. Maar wanneer het gaat over Israël, en zeker over de Joodse diaspora, wordt elke kritiek gewogen, gescreend en vaak gesmoord onder het mom van “gevoeligheid”.

Waarom mag men Hamas reduceren tot geweld, maar moet men Israël en haar diaspora altijd in hun volledige historische en culturele context plaatsen? Die asymmetrie bepaalt wie mag spreken, wie wordt gehoord, en wie wordt gestraft.

Zolang de diaspora zich onvoorwaardelijk achter Israël blijft scharen, draagt ze verantwoordelijkheid voor het voortduren van het conflict. Niet omdat elke Jood schuldig is, dat zou een gevaarlijke en onjuiste generalisatie zijn, maar omdat collectieve structuren, fondsen en politieke invloed worden ingezet om een bezettingsregime te legitimeren.

Wie zwijgt, kiest. Wie steunt, draagt. Wie nuance eist voor zichzelf, maar niet voor de ander, ondermijnt elke vorm van rechtvaardigheid.

Het is tijd om de asymmetrie te doorbreken. Om de diaspora niet langer te behandelen als een heilige entiteit die buiten politieke kritiek valt. Om de morele lat niet langer te verleggen zodra het over Israël gaat. En om te erkennen dat echte solidariteit met Joodse gemeenschappen niet betekent dat we hun politieke keuzes niet mogen bekritiseren, maar juist dat we hen uitnodigen tot morele herbezinning.

De vraag “Bestaat er nog zoiets als een onschuldige Jood?” is geen aanval. Het is een spiegel. Een spiegel die confronteert met de realiteit dat onschuld niet vanzelfsprekend is, maar moet worden verdiend, door verzet tegen onrecht, door het doorbreken van ideologische loyaliteit en door het kiezen voor menselijkheid boven nationalisme.

Reacties

Populaire posts van deze blog

De Joodse Diaspora en Gaza: Een Morele Spiegel

De sluipende invloed van het CIDI